Regelmatig moet ik er naar binnen. Er zijn meerdere ingangen die je op dezelfde manier kunt bereiken maar waarbij je niet overal op dezelfde plek uitkomt.
Wél kan je bij alle ingangen op dezelfde manier naar binnen, maar binnenkomen gaat niet vanzelf.
Je moet er de juiste ‘tool’ voor hebben en ook best wat spierkracht. Soms is mijn moeder met me mee maar we kunnen nooit tegelijk naar binnen.
Vaak proberen we allebei tegelijk via een andere ingang binnen te komen en uiteindelijk elkaar weer tegemoet te komen.
Vóórdat je naar binnen gaat, lijk je bijna bij een spookhuis aan te zijn gekomen met spinnenwebben -die al dan niet de doorgang versperren – en ook binnen kan je zomaar aangevallen worden.
Het is er in eerste instantie vaak wat schemerig maar als je eenmaal binnen bent, gaan er opeens lampen aan.
Is het buiten koud, dan is het daar warm, is het buiten warm, dan overvalt je heel even de gedachte om er langer te blijven dan nodig.
Maar als ik dan – iets meer afgekoeld – weer besef waar ik ben, wil ik er zo snel mogelijk weer weg.
Weg uit die ‘grot’ met spinnenwebben en bijbehorende spinnen, vliegjes die je om de oren vliegen, ‘vieze’ deurklinken waar iedereen aan komt (zelfs bewoners die niet eens met de fiets gaan maar hun auto aan deze kant dichterbij hebben staan) en honderden fietsen erin gepropt.
Weg uit die fietsenstalling behorende bij mijn woning. Al is het natuurlijk wél fijn dat er een inpandige fietsenstalling is. Beter dan dat mijn fietsje altijd buiten staat. Waar – ie kan worden ondergepoept door vogels of gestolen kan worden….
Dan was ik, na het stallen van mijn fiets, wel weer heel lang mijn handen en hoop ik intussen met heel mijn hart dat er geen spin in mijn haar zit…
Reactie plaatsen
Reacties