Mijn werk bestaat uit veel verschillende aspecten.
Zo verzorgen mijn collega’s en ik de mensen die bij ons verblijven, geven we hen aandacht en stimuleren we de verschillende ontwikkelingsgebieden van deze mensen. Maar daarnaast zijn we ook druk met planning en time - management, overleg met betrokkenen, het overdragen van informatie naar andere collega’s en de aanschaf van materialen voor activiteiten.
Voor iedereen is er dus altijd genoeg te doen.
Maar wat niemand op mijn werk weet, is dat er voor mij elke dag nog een extra taak is. Zo’n drie keer per werkdag moet ik haast maken. Over het algemeen niet met betrekking tot het werk op onze groep maar vooral met betrekking tot mezelf en ‘de wachtenden na mij’.
Voor het zover is observeer ik het één en ander en luister ik goed: hoe laat het is, wat de mensen op de groep op dat moment nodig hebben of al hebben gehad, wat de collega’s van mijn eigen groep -maar vooral die van de naastgelegen groep – aan het doen zijn, of er iemand in de gang loopt….
Als ik voel dat ik mijn kans moet grijpen was ik snel mijn handen en haast ik me naar de wc, hopend dat er niemand op zit en ook niemand binnen enkele minuten na mij naar de wc hoeft.
Want ik weet niet hoe anderen het doen, maar na een paar keer knipperen met mijn ogen zijn zij vaak alweer terug van de wc.
Bij mij is dat nooit het geval. Door mijn smetvrees leg ik altijd eerst wat wc – papier op de wc – bril voordat ik erop ga zitten. En spoel ik door, dan doe ik met een wc – papiertje eerst de klep van de wc – bril naar beneden en daarna weer omhoog. Je weet nooit of er anders misschien wel wat uit de wc – pot door de lucht vliegt. Vervolgens moet ik dan nog mijn handen wassen (minstens 20 seconden en wat is dat water koud!!) en kijk ik of ik er nog toonbaar uitzie. In het ergste geval moet ik dan met een papieren handdoekje mijn haar nog even goed doen of iets bij mijn gezicht weghalen.
De ene keer kan dat ‘in alle rust’. Dan staat er niemand te wachten of heb ik pauze en hoef ik in ieder geval niet te haasten omdat ik terug moet naar de groep.
Een andere keer hoor of voel ik dat er wel iemand wacht. Dan moet ik haast maken, krijg ik het steeds warmer en probeer ik smoezen te verzinnen voor als iemand zegt dat het lang duurde.
Laatst was het weer zover. Wat de desbetreffende collega zei heb ik waarschijnlijk verdrongen maar wat ik zelf zei weet ik nog wel:
‘Ik zat ook een keer!’.
Verder heb ik er geen woorden meer aan ‘vuil’ gemaakt….
Reactie plaatsen
Reacties